
1. Kennis
1.1. Inhoudelijke kennis / denken (declaratieve kennis) [IMG Denken]
1.1.1. Feiten
1.1.2. Chronologieen
1.1.3. Oorzaak-gevolgverbanden
1.1.4. Gebeurtenissen
1.1.5. Principes en generalisaties
1.1.6. Begrippen
1.2. Vaardigheden / doen (procedurele kennis) {IMG Doen]
1.2.1. Onderscheidingsniveaus van vaardigheden
1.2.1.1. Algoritme
1.2.1.2. Tactiek of strategie
1.2.1.3. Heuristiek
1.2.2. Vakvaardigheden
1.2.3. Algemene leervaardigheden
1.2.4. Sociale vaardigheden
2. Leergewoonten
3. Externe factoren
3.1. Emoties en gevoelens
3.1.1. Onbehagen
3.1.2. Schrik
3.1.3. Angst
3.2. Persoonlijke leergeschiedenis
3.3. Sociaal-culturele omgeving leerling
3.4. Omgevingsfactoren van invloed op hersenontwikkeling en cognitie
3.4.1. Voeding
3.4.2. Milieu(vervuiling)
3.4.3. Rust of stress
3.4.4. Rustige . geordende / chaotische / rumkriege omgeving
3.4.5. Stimulerende of beperkende sociale contacten
3.4.6. Emotionele uitwisseling en intellectueel uitdaging
3.4.7. Veiligheid en bedreiging
4. Effectieve didactische strategieen
4.1. 5 Dimensies Marzano & Miedema
4.1.1. 1. Motivatie: een positieve houding t.o.v. school en leren
4.1.2. 2. Nieuwe kennis verwerven en integreren
4.1.3. 3. Bestaande kennis verbreden en verdiepen
4.1.3.1. 1. Overeenkomsten en verschillen zoeken
4.1.3.2. 2. Inductief en deductief redeneren
4.1.3.3. 3. Stellingen onderbouwen
4.1.3.4. 4. Fouten analyseren
4.1.3.5. 5. Denken over normen en waarden
4.1.3.5.1. De Socratische dialoog
4.1.4. 4. Onderzoek doen: het toepassen van kennis is levensechte situaties
4.1.5. Reflectie: het ontwikkelen van reflectieve denkgewoontes
4.2. Marzano
4.2.1. Zoeken naar overeenkomsten en verschillen
4.2.2. Samenvatten en aantekeningen maken
4.2.3. Inzet bevestigen en erkenning geven
4.2.4. Huiswerk en oefenen
4.2.5. Non-linguïstische representaties
4.2.6. Samenwerkend leren
4.2.6.1. Individuele verantwoordelijkheid
4.2.6.2. Wederzijdse afhankelijkheid
4.2.6.3. Sociale steun
4.2.6.4. Sociale vaardigheden
4.2.6.5. Groepsproces
4.2.7. Doelen stellen en feedback geven
4.2.8. Onderzoek doen
4.2.9. Kapstokken bieden
4.3. John Hattie
4.3.1. Formatieve evaluatie
4.3.2. Rolwisselend onderwijs
4.3.3. Feedback geven en ontvangen
4.3.4. Oefen programma voor vaardigheden
4.3.5. Metacognitieve strategieën
4.3.6. Jezelf vragen stellen, leerstof onder woorden brengen
4.3.7. Leren problemen oplossen
4.3.8. Strategieën aanleren
4.3.9. Samenwerkend leren
4.3.9.1. Heterogene groepen
4.3.10. Studievaardigheden aanleren
5. Factoren op schoolniveau
5.1. Het schoolkimaat
5.1.1. Het klassenklimaat
5.1.1.1. Bevorder acceptatie
5.1.1.2. Creëer veiligheid en orde
5.1.1.2.1. Klassenmanagement
5.1.2. Schoolse taken en opdrachten
5.1.2.1. Ontwikkel een positieve houding t.o.v. leertaken
5.1.2.2. Zorg dat leertaken als waardevol en relevant worden ervaren door leerlingen
5.1.2.3. Geef de leerlingen vertrouwen in eigen kunnen
5.1.2.4. Verzorg een helderen en duidelijke leertaak
5.1.3. Betrokkenheid voelen bij het eigen leren
5.1.3.1. Marzano
5.1.3.1.1. Aanpak gericht op de klas
5.1.3.1.2. Aanpak gericht op zelfmonitoren
5.1.3.1.3. Cognitief gerichte aanpak
5.1.3.2. Schoolbrede strategieen
5.1.3.2.1. Leerling als coach en als begeleider
5.1.3.2.2. Het vernieuwde mentoraat
5.1.3.2.3. Leerlijnen voor vak- en algemene vaardigheden
5.1.3.2.4. Portfolio
5.1.3.2.5. Competenties
5.1.3.2.6. Doorlopende leer- en ontwikkellingslijnen
5.2. Eerdere schoolprestaties
5.3. Relatie docent-leerling
6. Betekenisvol leren
6.1. 'Betekenisgeving komt tot stand door interactie met en in een sociaal-culturele wereld, op een plaats, in een bepaalde tijd.' [Bolhuis, 2016]
7. Emotionele aspect
8. Cognitieve aspect
9. Gedragsaspect
10. Aspecten van betekenisgeving
11. Stuurvoorrang
12. Leren door sociale interactie
12.1. Gesprekken
12.1.1. Discussie
12.1.2. Dialoog
12.1.3. Brainstorm
12.2. Participeren in sociaal gedrag
12.2.1. Imitatieleren
12.2.1.1. Spiegelneuronen
12.2.2. Observatieleren
12.2.3. Model-leren
12.3. Valkuilen
12.3.1. Groepsdenken
12.3.2. Wij-ij denken
12.3.3. Waarneming gestuurd door voorkennis en verwachting
12.3.4. Voorkeur voor het toekennen van betekenis - moeite met toeval en met het onbegrijpelijke
12.3.5. Vasthouden aan de eerst geleerde betekenis - moeite met twijfelen aan eigen opvattingen
12.3.6. Macht der gewoonte
12.3.7. Wat vreemd is, is gevaarlijk - vertrouwd is goed
12.3.8. Voorkeur voor het concrete - moeite met abstracties
12.3.9. Voorkeur voor simplificatie en generalisatie - moeite met complexiteit en nuances
12.3.10. Voorkeur voor het hier en nu - moeite met langetermijndenken
12.3.11. Cognitieve dissonantie oplossen door het onbewust aanpassen van eigen opvattingen
12.3.12. De fundamentele attributiefout
12.3.13. Confirmation bias (bevestigende drogredenering)
12.3.14. Hindsight bias (drogredenering op basis van kennis achteraf over de afloop)
12.3.15. Attributiefouten bij zelfbeoordeling
13. Leren door handelen / Ervaringsleren
13.1. "Leren is het proces waarin kennis wordt gecreëerd door het transformeren van ervaring." [Kolb, 1984] (Cyclus Kolb)
13.1.1. Concrete ervaring op te doen
13.1.2. Waarnemen en overdenken
13.1.3. Begripsvorming
13.1.4. Experimenteren en toetsing in de praktijk
13.1.5. 'De beschouwer'
13.1.6. 'De denker'
13.1.7. 'De beslisser'
13.1.8. 'De doener'
13.2. Handelingsweten (knowing-in-action) [Schön, 1987] of handelingsreflectie (tacit knowledge) [Polanyi, 1967]
13.3. Theory-in-use vs. espoused theory [Argyris & Schön 1978]
14. Definitie leerstijl: een persoonlijke voorkeur voor het gebruik van bepaalde leeractiviteiten
14.1. Studeerstijl [Vermunt, 1992]
14.1.1. Betekenisgericht
14.1.2. Toepassingsgericht
14.1.3. Reproductiegericht
14.1.4. Ongericht
14.2. Werkplekleerstijl [Berings, 2006]
14.2.1. 'De neiging van een persoon tot het gebruiken van een bepaalde combinatie van impliciete en expliciete leeractiviteiten die deze persoon kan en wil uitvoeren op de werkplek.'
14.2.1.1. Leerstrategie, de combinatie van impliciete en expliciete leeractiviteiten die iemand op een bepaald moment uitvoert.
14.2.1.1.1. Adequaat
14.2.1.1.2. Minder adequaat
14.2.1.1.3. Vrije en/of (on)bewuste keus
14.2.1.1.4. Opgelegde en of (on)bewuste keus
14.3. Leervoorkeuren
14.3.1. Kunst afkijken
14.3.2. Participeren
14.3.3. Kennis verwerven
14.3.4. Oefenen
14.3.5. Ontdekken
15. Meervoudige intelligentie [Gardner 1983] Matchen, stretchen of vieren
15.1. Taalkundige of verbaal-lingiuïstische intelligentie (taalslim)
15.2. Wiskundige of logisch-mathematische intelligentie (rekenslim)
15.3. Visueel-ruimtelijke intelligentie (beeldslim)
15.4. Motorische of lichamelijke intelligentie (beweegslim)
15.5. Muzikaal-ritmische intelligentie (muziekslim)
15.6. Natuurgerichte of naturalistische Intelligentie (natuurslim)
15.7. Interpersoonlijke intelligentie (samenslim)
15.8. Intrapersoonlijke intelligentie (zelfslim)
16. Driefasenmodel bij denken
16.1. 1. Betekenis opbouwen
16.1.1. Woordveld/ -spin
16.1.2. Concretiseren van abstracte begrippen en exploreren van betekenissen
16.1.3. Swnkwn, Delen, Uitwisselen
16.1.4. BBB-strategie [Donna Ogle]
16.1.5. Een handvol begrippen
16.1.6. De drieminuten pauze [Jay McTighe]
16.1.7. Zelf begrippen en hun kenmerken ontdekken [Jerome Bruner]
16.1.8. Woorden begrijpen met je zintuigen
16.1.9. Rolwisselend onderwijs [Hattie]
16.1.10. De denkschets
16.2. 2. Schematiseren
16.2.1. Linguistische informatie omzetten in niet-linguistische vorm (dual coding) [Marzano]
16.2.2. Het maken van een startschema
16.2.3. Schematische aantekeningen / samenvattingen
16.2.4. Grafieken en pictogrammen
16.2.5. De levende grafiek [Robin Fogarty, 1999]
16.3. 3. Onthouden
16.3.1. Verbeelding (imaginatie)
16.3.2. Vragen stellen ibij een schema
16.3.3. Gebruik van symbolen / woordvervangers
16.3.4. De verhaaltjesmethode
16.3.5. Mnemo technieken
16.3.6. Ezelsbruggen en spiekbriefjes
17. Driefasenmodel bij doen
17.1. 1. Stappenplan achterhalen
17.1.1. Deductief
17.1.1.1. Expliciet lesgeven in het stappenplan
17.1.1.2. De vaardigheid demonstreren
17.1.1.3. Leerlingen een schematische weergave van de vaardigheid laten maken
17.1.1.4. De vaardigheid vergelijken met andere vaardigheden
17.1.2. Inductief
17.1.2.1. Leerlingen elkaar laten observeren
17.2. 2. Uitproberen
17.2.1. Geef leerlingen het idee dat het stappenplan van henzelf is
17.2.2. Geef de gelegenheid de vaardigheid uit te proberen
17.2.3. Wiijs leerlingen op veelvoorkomende fouten en valkuilen
17.2.4. Laat leerlingen elkaars fouten opsporen
17.2.5. Steeds het nut van de vaardigheid benoemen
17.2.6. Bij het uitproberen steeds de inhoudelijke kennis betrekken
17.3. 3. Automatiseren, inslijpen (hersenactiviteit loopt terug, het kost minder moeite)
17.3.1. Weerstand overwinnen
17.3.2. Maak een oefenprograms met de leerlingen
17.3.3. Leerlingen noteren hun eigen vooruitgang
17.3.4. Leerlingen maken een studieplan
17.3.5. Docenten maken een leerplan vaardigheden voor een groep leerlingen
17.3.5.1. De mentor houdt het leren bij