
1. icons by icon8
2. Basisvertrouwen versus wantrouwen
2.1. eerste uitdaging: ontwikkeling van een gevoel van vertrouwen
2.2. zuigelingen ervaren dat hun behoeften stelselmatig worden bevredigd
2.3. gericht na de buitenwereld én de eigen drijfveren en verlangens
2.4. niet ervaart - fundamenteel wantrouwen
2.4.1. sociaal te isoleren
2.5. Erikson alles centraal: de mond, de ogen, de vingers, enz.
2.5.1. Freud (de mond) staat centraal
3. Autonomie versus schaamte en twijfel
3.1. tweede levensjaar tegen de wensen van de ouders zal ingaan
3.2. verzet
3.2.1. zindelijkheidstrainingsproblematieken
3.2.2. uitspugen van voedsel
3.2.3. dingen op de grond gooien
3.3. onrespectvol handelen?
3.3.1. Best is hierbij het kind steunend en bevestigend tegemoet te treden
3.3.1.1. gevoel van trots kan behouden blijven
3.3.1.2. gezond gevoel van autonomie
3.3.1.3. mogelijkheid tot constructieve dialoog
3.3.2. bestraffende methode
3.3.2.1. dwangmatige persoonlijkheid
3.3.2.2. masochistisch, zelfs sadistisch gedrag kan zich ontwikkelen
4. Initiatief versus schuld
4.1. drie jaar: seksualiteit ontdekken en mobieler worden
4.1.1. rennen de hele dag elkander na
4.1.2. dringen zich op
4.1.3. vragen steeds je aandacht
4.1.4. komen je rust letterlijk verstoren
4.1.5. willen doktertje spelen
4.2. gedrag dient aan banden gelegd te worden
4.3. kind dient een geweten of een Über-Ich te ontwikkelen
4.3.1. de geboden en de verboden vormen het geweten
4.4. flexibel doch consequent
4.4.1. gezonde, flexibele omgang - persoon met een gevoel voor initiatief en ontplooiingsdrang
4.4.2. té streng geweten - geremde schuldgevoelens beheerste persoonlijkheid
5. Competentie versus minderwaardigheid
5.1. basisschool zijn kinderen erg competitief
5.1.1. krijgen hier op school ook cijfers en goedkeuring
5.1.2. belangrijk om het eerst gekozen te worden bij een spel
5.1.3. iets tot een goed einde te brengen - een gevoel van competentie oplevert
5.2. vaak negatief beoordeeld
5.2.1. zichzelf gaan geringschatten
5.2.2. ze zelfonzeker worden
5.2.3. gevoelens van minderwaardigheid
5.2.4. zichzelf incompetent voelen
5.2.5. uiteindelijk apatisch worden
6. Identiteit versus identiteitsverwarring
6.1. puberteit worden kinderen expliciet geconfronteerd met de vraag naar de eigen identiteit
6.2. hormonale, somatische en psychologische manifestaties
6.3. woelige periode
6.4. sterk identiteitsbesef
6.5. waardesysteem en relatienetwerk
6.6. blijft steken in de puberteitscrisissen - een labiel identiteitsgevoel
7. Integriteit versus wanhoop
7.1. balans opmaken, blikt terug
7.1.1. gevoel van integriteit
7.1.2. gevoel van volledigheid
7.2. sommigen kunnen emotioneel niet achter hun leven staan
7.2.1. wanhoop
7.2.2. geconfronteerd met gevoelens van verachting, veeleer dan van wijsheid
8. Aanslagen en verweermogelijkheden op en rond het identiteitsbesef
8.1. zelfgevoel en zelfbewustzijn in het eerste levensjaar
8.1.1. op onze eigen naam gaan reageren
8.2. kinderjaren ontwikkelt ons identiteitsbesef zich verder
8.3. onder vuur genomen door de lichamelijke en psychologische crisissen van de adolescentie
8.3.1. Man of vrouw zijn betekent meer dan de sekserol uit de oedipale fase (6/7 jaar)
8.3.1.1. Man-zijn meer dan met autootjes spelen
8.3.1.2. vrouw-zijn meer dan spelen met poppen
8.3.1.3. wat houdt dit “meer” in?
8.4. confrontatie met partnerkeuzes, beroepskeuzen, denken over de werking van de samenleving, onze rol hierin
8.5. kan crisis veroorzaken - mogelijkheden voor adolescent om zich hiertegen te wapenen
8.5.1. belang hechten aan de kleding
8.5.2. welke groep je behoort
8.5.3. identificeert de adolescent zich met referentiefiguren
8.5.4. imiteert hij meer dan eens rolmodellen
8.5.5. mechanisme van het fan-zijn
8.5.6. fanatiek en dus revolutionair
8.5.6.1. is de adolescent wat hij gelooft
8.5.6.2. ideologie waarvoor hij wil sterven, die hem ruggegraat geeft
9. extra
9.1. psychobiografie van Maarten Luther en Mahatma Gandhi
9.2. Eriksons beeld van de menselijke natuur minder negatief was dan dat van Freud
9.2.1. meer vrije mogelijkhede
9.2.2. geen slaaf van het Es
9.3. sleutelidee over “identiteit en ideologie”
9.3.1. denken over beleid en samenleving
9.3.2. niet in individuele hulpverlening
10. Vruchtbaarheid versus stagnatie
10.1. Vruchtbaarheid
10.1.1. brengen immers kinderen groot
10.1.2. tonen zich verdienstelijk op professioneel vlak
10.1.3. onderscheiden zich in een sporttak
10.2. een besef zich over anderen te bekommeren
10.2.1. “zorgen voor”
10.2.2. “geven om”
10.2.3. stagnatie - men weigert zich om medemensen te bekommeren
11. Intimiteit versus isolement
11.1. intimiteit ook seksualiteit
11.1.1. duurzame en intieme relaties te leren ontwikkelen
11.1.2. openhartigheid en oprechtheid
11.2. stabiele identiteit uit te bouwen tijdens de puberteit, hoe beter ze als adolescent in het intersubjectieve levensverkeer zullen slagen
11.3. liefde en intimiteit kunnen geven en ervaren
11.4. slecht verwerkte afwijzing, een isolement
12. acht fasen van de levenscyclus
12.1. ontleende hij aan Freud met toevoeging van drie fases
12.2. ontwikkelingsfasen - een aantal crises waarin het ego zich bepaalde kenmerken eigen dient te maken
12.3. invloeden van sociale en culturele factoren op de persoonlijkheidsontwikkeling!
12.4. uitgangspunten wel geheel in de lijn van die van Freud
12.4.1. volgorde van de ontwikkelingsfasen ligt vast
12.4.2. sommige mensen ontwikkelen zich sneller dan anderen
12.4.3. sommigen raken gefixeerd in een bepaalde fase
12.4.4. anderen regresseren naar een vroegere fase
13. Identiteit en de acht fasen van een levenscyclus
13.1. identiteit = nadere uitwerking van de begrippen Ik (ego) en Zelf
13.2. het innerlijk gevoel van gelijkheid en continuïteit
13.2.1. meestal als vanzelfsprekend
13.2.2. Indien mensen niet meer wisten wie ze waren, sprak Erikson over een identiteitscrisis
13.3. ontwikkeling van het individu ook na de puberteit
14. biografie
14.1. 1902 in Frankfurt geboren
14.2. joodse opvoeding
14.3. lesgever Burlingham School Wenen
14.3.1. opgericht door Anna Freud
14.3.2. progressieve reputatie
14.3.3. kinderen die zelf of wiens ouders in psychoanalyse waren
14.3.4. interesse om te werken met kinderen